ABU: Algemene Bond Uitzendondernemingen

Hoeveel vertrouwen heeft de Tweede Kamer nu echt in de Wtta?

De politieke steun voor de Wtta is groot. Dan zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat de Tweede Kamer en de minister (dus de wetgever) voldoende vertrouwen hebben in de effectiviteit van de Wtta, toch? En dus in de gerichte aanpak van malafide ondernemers. Dat is immers de reden waarom de Tweede Kamer de minister de afgelopen jaren bij alle misstanden heeft opgeroepen om haast te maken met de Wtta. Als je niet gelooft dat het een oplossing is, blijf je dit toch niet steeds roepen? Tot zover is het te volgen.

Wat vervolgens vraagtekens oproept over het vertrouwen in de Wtta, is de roep van een deel van de Kamer om sectorale uitzendverboden (ook inleen) in te voeren. In de afgelopen periode zijn er moties ingediend om zulke verboden in te stellen, maar die zijn verworpen. Dat is verstandig, want uitzendverboden in allerlei sectoren – want het zal er niet slechts één zijn – zijn disproportioneel en ineffectief. Eerlijke ondernemers in die sectoren zullen moeten stoppen omdat de overheid er niet in slaagt om de malafide, en soms zelfs criminele, ondernemers aan te pakken. Terwijl die ondernemers gewoon onder een andere naam en in een andere vorm verder zullen gaan.

Er ligt nu een GL/PvdA-amendement om de mogelijkheid van een uitzendverbod wettelijk te expliciteren. Gisteren heeft de minister zijn beoordeling van de amendementen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wat staat daarin? Het amendement krijgt het ‘oordeel Kamer’, dus steun, want de minister wil het uitzendverbod als stok achter de deur houden. Dus niet nu invoeren, maar straks misschien wel.

De vraag is dan: als stok achter de deur voor wat? Waarschijnlijk voor de aanpak van misstanden. Maar is dat niet precies waar de Wtta voor bedoeld zou zijn?

Dan rijst de volgende vraag: welke misstanden worden dan niet aangepakt door de Wtta? Moet daar dan nu geen politieke aandacht voor zijn? Als er weinig vertrouwen is in de Wtta – bijvoorbeeld specifiek in de effectiviteit van de handhaving op de toelatingsplicht – dan is dit toch het moment voor de wetgever om dat te verbeteren? In plaats van het vooruitlopen op mogelijk falen van wetgeving via aanvullende disproportionele maatregelen.

Kortom: hoeveel vertrouwen heeft de politiek nu echt in de Wtta? En als dat vertrouwen ontbreekt, hoe kan de wetgever dan van ondernemers verlangen dat zij wel vertrouwen hebben?

Veel vragen dus. De antwoorden liggen bij de politiek. Eén ding mag duidelijk zijn: de mogelijke invoering van uitzendverboden ondermijnt het draagvlak onder ondernemers voor de Wtta nog voordat deze is ingevoerd.

Gerelateerde artikelen